Stichting Cirkeltoezicht

Uw vraagbaak voor besturen van maatschappelijke organisaties

Anneke Westerlaken

In onze zoektocht naar rolmodellen voor een grotere diversiteit binnen besturen en Raden van Toezicht zijn wij op zoek gegaan in ons eigen netwerk. Een van de vrouwen die door ons als rolmodel wordt gezien, is Anneke Westerlaken. Anneke is onderdeel van het bestuur van CNV Connectief en verantwoordelijk voor de portefeuille Zorg & Welzijn.

Quote Anneke: “De vraag wat goed ouderschap is, is relevanter dan de vraag hoeveel je werkt.”Nog snel even een broodje eten tijdens het interview. Dat hadden we nog niet eerder meegemaakt. Anneke Westerlaken is net terug van een bijeenkomst in een groot ziekenhuis. Als bestuurder bij een grote vakorganisatie moet je zeker in actietijd je gezicht laten zien. En ons interview is daar omheen gepland. Dat Anneke goed en effectief met haar tijd omgaat dat zal gedurende het interview duidelijk worden.

Anneke Westerlaken is 36 en woont in Utrecht samen met haar vriend en twee dochters. Sinds mei 2018 is ze onderdeel van het bestuur van CNV Connectief en verantwoordelijk voor de portefeuille Zorg & Welzijn.

Het CNV is een vakcentrale. Daar zijn verschillende bonden bij aangesloten, CNV Connectief is daar één van. De vakcentrale heeft een bestuur, bestaande uit een dagelijks bestuur aangevuld met de voorzitters van de aangesloten bonden en de bonden hebben ieder hun eigen bestuur.

Vanaf 1 januari 2020 krijgt de CNV Vakcentrale een nieuw bestuursmodel bestaande uit bestuursleden van de aangesloten bonden en zonder een apart dagelijks bestuur. Anneke wordt lid van dat bestuur met onder meer de portefeuille CNV Internationaal. Ook is ze verantwoordelijk voor zaken als medezeggenschap, diversiteit en inclusie, aansluiting onderwijs en de arbeidsmarkt. In dat nieuwe bestuur is Anneke de enige vrouw.

CNV Internationaal, wat houdt dat dan in? Juist omdat het CNV een nationale organisatie is, toch?

“CNV Internationaal is niet zo’n heel bekende organisatie terwijl we daar machtig mooie dingen doen. Ze hebben projecten in Zuid Oost Azië, Afrika en Zuid-Amerika om daar te helpen met het opbouwen van de sociale dialoog en het sterker maken van de vakbeweging. Ze werken bijvoorbeeld mee aan de Sustainable Development Goals[1] van de Verenigde Naties. En ook hebben ze acties rondom ‘gender based violence’. [red: Gendergerelateerd geweld is een van de meest opvallende mensenrechtenschendingen in alle samenlevingen. Gendergerelateerd geweld is geweld gericht tegen een persoon vanwege hun geslacht. Zowel vrouwen als mannen ervaren gendergerelateerd geweld, maar de meeste slachtoffers zijn vrouwen en meisjes.] Ze zijn o.a. actief in de kledingindustrie. Het gaat dan vooral om het helpen opbouwen van vakbonden in vaak opkomende economieën.”

Hoe ben je in deze functie terecht gekomen? Kun je iets vertellen over je loopbaan?

“Ik ben een typische stapelaar. Ooit ben ik begonnen op de Mavo. Het advies was om hierna naar de HAVO te gaan omdat ik mijn vermogen om te leren een beetje aan het weggooien was. Maar ik wilde in Utrecht naar school en het MBO was daarvoor de beste route.
Als 17-jarige stagiair kwam ik terecht in een asielzoekerscentrum. Dat was best pittig. Ik kwam toen in aanraking met leeftijdsgenoten die soms helemaal alleen gevlucht waren uit bijv. Sierra Leone en vaak onder heel schrijnende omstandigheden.
Ik heb toen ook stagegelopen bij CNV Jongeren en ben daar ook lid geworden. Dat was het eerste zaadje dat werd gepland.
Na het MBO ben ik HBO Maatschappelijk werk gaan doen. Ook daar werd ik weer geconfronteerd met de onderkant van de arbeidsmarkt.”

“Na mijn HBO heb ik nog een Post HBO Management in de Welzijn gedaan. Inmiddels was ik toen 23-24 en begon ik als maatschappelijk werker op een plek waar jongeren verbleven die geen vaste woon- of verblijfplaats hadden. Ik vond werken gelijk ontzettend leuk. Dus was ik in no-time lid van allerlei klankbordgroepen en zat ik in de OR. Daar dacht ik overal en nergens over mee als het ging over de ontwikkeling van de organisatie.”

“Op enig moment gingen we als organisatie fuseren. Ik mocht toen een tijdje teamleider zijn van de ondersteunende diensten van die welzijnsorganisatie. Dat was voor mij ook wel een harde leerschool. Daar werkten ook mensen die niet per se op die fusie zaten te wachten. Het was een samengeraapt team dat de ondersteuning deed. Dit team moest als eerste onderdeel worden van die andere, 10 keer grotere, organisatie.

De mensen in het team zaten niet op mij te wachten als 26-jarige teamleider. Ze vonden dat ik geen flauw idee had van hun werk.” [Lacht hartelijk] “Waar ze ook gelijk in hadden trouwens. Laat staan dat ik dat als broekie die net binnen kwam dat voor ze zou gaan regelen. Het was voor mij ook wel een harde leerschool.
Ik dacht: ‘In een 10 keer grotere organisatie kan er toch ook veel meer? Ja, je moet misschien 10 minuten verder fietsen. Maar wat maakt jou dat nou uit?’  Daar dacht ik dus veel te makkelijk over. Er waren mensen bij die al 30 jaar bij die kleine organisatie in dienst waren. En die daar ook bewust voor gekozen hadden. Die mensen gingen opeens van een solistische functie naar het functioneren in een team van 10 mensen. Die hadden natuurlijk het gevoel dat ze hun autonomie kwijtraakten.

Er was naar mijn idee ook te weinig aandacht voor werk en dagbesteding. Het ging vooral over medicatie, contact met familie, etc. Van die typische dingen die je leert om het als hulpverlener over te hebben. Het ging heel weinig over de vraag: waarom zit je thuis te blowen en ben je niet naar het uitzendbureau gegaan? Of waarom heb je nog geen stageplek gevonden? De mensen die wij hielpen die werk hadden of een zinvolle dagbesteding, daar ging het substantieel beter mee dan met mensen die dat niet hadden.

Die twee dingen hebben bij mij de voedingsbodem gelegd voordat ik de overstap heb gemaakt naar CNV Jongeren.

Ik zag op een gegeven moment dat er een nieuwe wet aankwam, de Wet Investeren Jongeren. De dak- en thuisloze jongeren die onder deze wet zouden gaan vallen, daar werkte ik mee. En ik vroeg me af waar zij nou in het geheel een stem hadden. CNV Jongeren kon ik daarom als gereedschap gebruiken om wat ik hoorde van die groep ook meer op beleidsmatig niveau te laten horen. Ik deed dat toen uit een gevoel van onrechtvaardigheid en onbegrip. Want ik vroeg me steeds af waarom wordt er eigenlijk niet gepraat met de mensen waar het over gaat?

Nu besef ik dat het een heel belangrijke drijfveer voor mij is in wat ik daarna aan keuzes heb gemaakt. Met dat in mijn achterhoofd heb ik de overstap naar CNV Jongeren gemaakt. En daar heb ik 5 jaar gewerkt.”

Hoe is die overstap gegaan?

“Ik heb er drie keer gesolliciteerd en ben pas de derde keer aangenomen.” [Lacht wederom hartelijk.]

 Waarom ben je er na de tweede keer niet mee gestopt?

“Ik snapte waarom het voor mij op dat moment niet de goede plek was. Het weerhield me trouwens niet om de relatie goed te houden en als vrijwilliger actief te blijven. Ik adviseer mensen ook wel om dingen je niet al te snel persoonlijk te laten raken. Dat je vooral professioneel blijft kijken naar hoe je ook zelf functioneert in een netwerk. Want het was voor mij wel makkelijk geweest om te denken: ‘Ik ben hier lid, heb hier stagegelopen en nu willen jullie me niet.’ Als ik in die rol was geschoten, was dat volstrekt niet effectief geweest.

En natuurlijk zat er iets van trots in mij dat dacht ‘wat denk je wel om mij af te wijzen?’ Maar ja, daar mag je dan een dag voor mokkend op de bank onder een dekentje liggen. Daarna moet je gewoon weer verder!

Bij CNV Jongeren heb ik 5 jaar gewerkt waarvan 2 jaar als directeur. Toen was ik jong. Ik had net kinderen. Eén van 1 jaar en een die nog geen jaar oud was. Ik weet nog dat ik een gesprek voerde een week voor mijn uitgerekende bevallingsdatum en het tweede gesprek acht dagen erna.”

Typeert het de organisatie dat ze jou dan zo’n kans geven? Heb je het afgedwongen? Of had je een voorbeeldfunctie?

“Wat ik toen denk ik wel slim heb gedaan, is dat ik vrij snel na mijn bevalling heb laten zien dat ik er nog was. Vijf dagen na mijn bevalling ben ik hier alvast gaan lunchen. Gesprekken met mensen te voeren en melden dat ik wel weer toe was aan iets anders dan luiers verschonen. En dat zorgde ervoor dat ze me durfden te vragen voor de tweede ronde.
En dat je daar vervolgens zit met twee kloppende borsten omdat je lijf zegt dat het borstvoeding moet geven, tja dat is dan zo.

Het voordeel daarna was dat ik als leidinggevende dan soms ook gewoon mijn dochter meenam. Soms deed ik een briefje op de deur ‘even kloppen’ of ‘niet binnenkomen’. Dat deed ik dan alleen als er iets heel belangrijks was hoor. Maar er zijn dus tijden dat ik dat gewoon gedaan heb.”

Heb je daarin een voorbeeld gehad? Ben je zo opgevoed?

“Ik denk dat het voor mij een voordeel is geweest dat ik juist geen voorbeeld had. Ik was 28 en 30 toen ik mijn kinderen kreeg. In de randstad is dat jong voor een hoogopgeleide vrouw. En ik was nog niet besmet met een norm. Zo ben ik dus zelf een beetje gaan ontdekken wat wel en niet goed aanvoelt.

Ik ben nu 36 en veel van mijn vriendinnen krijgen net kinderen of hebben net een baby. Die nemen echt hun kind niet mee naar hun werk. Als ik vertel dat ik dat wel deed dan kijken ze me aan alsof ik van een andere planeet kom.

Ik neem mijn dochters nog steeds af en toe mee naar kantoor. Pas had ik een overleg op woensdagmiddag. Toen heb ik gemeld dat ik wel kon komen maar dan mijn dochters mee zou nemen. Die kunnen zichzelf prima vermaken. Ik zet ze dan ergens neer met een spelletje of een tekening. Af en toe doe ik dat dus nog steeds. Ik kondig het wel aan. Het is wel kiezen waar je dat kunt doen.”

Hoe ziet je bestuur eruit? Hoe stel jij je daarin op?

“We zijn nu met een bestuur van vier bij CNV Connectief. We hebben een voorzitter van het bestuur als geheel. Verder hebben we 3 sector voorzitters die allen hun eigen portefeuille hebben, waarvan ik Zorg & Welzijn heb.

Ik heb het geluk dat mijn collega’s goed met compliance, financiën en begrotingscyclus zijn. Ik kom vooral van de menskant. Als ik mag kiezen wat ik ga doen, dan is het nieuwe plannen maken en meer visie en strategie.

Ik ben jong. Dit is mijn eerste baan met een bestuurlijke verantwoordelijkheid van deze omvang. Ik heb het geluk dat mijn collega-bestuurders meer ervaring hebben. Waardoor ik kan leren en groeien en nog een keer onderuit kan gaan.”

Je bent wel verantwoordelijk voor de portefeuille Zorg & Welzijn

“Het helpt dat ik zelf uit die sector kom. Onze samenwerking in het bestuur is zo dat iedereen heel goed van elkaar weet waar hij/zij goed in is. Daar ook op wordt ingezet. Maar ook dat we dilemma’s goed met elkaar kunnen delen. Bijvoorbeeld nu rondom de stakingen in de ziekenhuizen. Dan kun je met elkaar scenario’s doordenken hoe het kan aflopen. En wat handig is op dat moment. Er is een goed vertrouwen onderling. In het nieuwe bestuur van de CNV Vakcentrale moet dat nog groeien.”

Is er voor het CNV een algemene Governance Code die van toepassing is?

“Nee, er is geen algemene Governance Code die voor vakbonden van toepassing is. We hebben ook geen eigen code. Wij werken meer vanuit principes, transparantie, goed bestuur. Verder zijn wij een vereniging, dus we hebben statuten. En het hoogste orgaan is altijd de algemene ledenvergadering. Wij zijn dus van nature een gezond gecontroleerde organisatie. Wij kunnen geen grote besluiten nemen zonder dat onze leden daar de laatste stem in hebben. We hebben een RvT en die spreekt namens de vereniging. Dat dwingt je tot gedeeld leiderschap en om de brede consensus op te zoeken.”

Stel dat er een nieuw plan wordt opgesteld, hoe loopt dan het advies?

“Het hangt er vanaf waar het over gaat. Bijvoorbeeld het vaststellen begroting.

Als wij een jaarplan maken met ons MT over de focus voor volgend jaar. Dan wordt de strategie waaruit die focus voortvloeit vastgesteld met de leden. En ook de begroting moet worden vastgesteld in een Algemene Ledenvergadering. Dus je kunt geen grote besluiten nemen zonder dat je leden daarmee akkoord zijn.

En ook als wij nu bijvoorbeeld tot een cao-akkoord komen bij de ziekenhuizen. Dan kun je dat positief of neutraal voorleggen aan je achterban. Dat zijn dingen waar we met actieve leden over van gedachten wisselen.

Iedere sector heeft een sectorbestuur, bestaande uit leden. De zittingstermijnen in de vereniging zijn vier jaar en kunnen niet eindeloos worden verlengd.”

Houden jullie als bestuur ook reflectiemomenten met elkaar?

“Ja, we hebben recentelijk met het hele bestuur een EQ test afgenomen. En die met elkaar besproken. Wij hebben een hele goede Raad van Toezicht. We hebben een heel erg confronterende maar ook steunende RvT. Dus ook tijdens deze vergaderingen gaat het niet alleen maar over de voortgang van de begroting of strategie maar gaat het ook over ons eigen functioneren.”

Je bent in het nieuwe bestuur straks de enige vrouw. Hoe belangrijk is dat voor je?

“Ik heb gehoopt dat het niet zo belangrijk voor me was. En dat is het wel. Het beeld dat mensen hebben van leiderschap is veelal mannelijk. Het is goed voor mij om me ervan bewust te zijn dat ik vaak een uitzondering ben. Ik ben letterlijk de enige vrouw en bijna overal de jongste. Ik moet soms twee keer zo goed voorbereid aan tafel stappen als sommige anderen.”

Onderschatten ze je niet ook soms?

“Ik ben een opgewekt en positief iemand. Ik zoek altijd en overal de samenwerking. Dat maakt dat ik als ongevaarlijk word ervaren. Ik ben ondernemend, wil dingen voor elkaar krijgen. Als wordt gezien dat ik een bepaalde effectiviteit heb, dan word ik mogelijk als bedreiging gezien. En dat dan in de combinatie jong en vrouw zijn. Ik ga niet het gevecht aan. Bijna nergens en ook principieel niet.

Het is als vakbond heel makkelijk om je te profileren. Het vechten voor je bestaansrecht wordt, als je niet oppast, een basishouding die ook heel zuur kan worden. Die kan ervoor zorgen dat je juist de verschillen gaat vergroten t.o.v. je collega’s. Daar begin ik pertinent niet aan. En hetzelfde geldt voor het afzetten tegen ZZP-organisaties of roepen dat flexibiliteit de bron van al het kwaad is.

Ik vind dat je het op ideeën en op visie moet proberen te doen en niet op het afzetten tegen. Dat is ook hoe ik zelf in elkaar steek. En dat is soms best moeilijk vol te houden.

Wij zijn als CNV op heel veel gebieden niet de grootste. Dat is vaak het FNV. Wat mij betreft mag je ook op inhoud en op visie positie innemen. Je hoeft je er niet naar te gedragen dat je de kleinste bent, of dat je het moeilijk hebt. Dat helpt denk ik wel om, ook als het moeilijk is en je in de verdomhoek zit als bond, om er toch wat van te maken.”

Wat voor ideaalbeeld heb jij rondom besturen en vrouwen?

“Ik ben heel blij met het advies van de SER [red: Sociaal Economische Raad: adviescollege van de regering] om diversiteit te bevorderen en het (ingroei)quotum. Typisch mannelijk of vrouwelijk leiderschap, daar geloof ik niet in. Er zijn mensen die bepaalde dingen kunnen. En ik geloof dat mannen over het algemeen makkelijker gezien worden voor wat ze kunnen dan vrouwen. En als je dus de helft van de populatie werkenden aan de kant zet omdat je minder goed oog hebt gekregen voor wat zij kunnen, dan doe je gewoon je organisatie en de samenleving tekort.

Maar het begint er wel bij dat vrouwen ook durven te kiezen voor meer werken. In de zorg werken vrouwen ongeveer 25 uur per week, soms zelfs nog minder. Dan ben je niet eens financieel zelfstandig uitgaand van een gemiddeld zorgsalaris. En als je weet dat 4 op de 10 huwelijken stukloopt, is dat een enorm potentiele armoedeval.

Ik vind de focus op een meer diverse top helemaal prima. Maar er moet ook focus zijn voor de infrastructuur er naartoe. Er zijn ook heel veel vrouwen, ook met een migratie achtergrond, die überhaupt niet kiezen voor werk. Vrouwen die ook steeds hoger opgeleid raken maar voor wie het niet normaal is om te kiezen zelf te gaan werken. Ik vind dat de aandacht daarvoor én voor de deeltijdfactor veel groter moet worden. En de weg naar werk moet ook veel makkelijker worden. Het moet echt van beide kanten komen. Ik geloof in de druk van het quotum maar ik geloof ook dat je er aan de andere kant voor moet zorgen dat meer werken en de vrijheid om daarvoor te kiezen groter wordt.”

Waarom is die vrijheid er niet?

“Die is er niet omdat werk en zorg combineren vaak ingewikkeld is. Met name in de zorg waar roosters zijn opgeknipt. Je werk vaak ’s morgens een paar uur en ’s avonds een paar uur. Dus als je dan 32 of 36 uur wilt werken dan ben je daar, bij wijze van spreken, 7 dagen per week mee bezig.

Die vrijheid is er niet omdat heel veel mensen het werk te zwaar vinden. Dat is ook onderzocht. Er zijn mensen die vinden dat het fysiek of emotioneel te zwaar werk is om meer uren te werken. Daarnaast wordt de financiële noodzaak niet gezien. En die is er soms ook niet. Als je meer gaat werken ben je niet altijd financieel gunstiger uit. Dat is absurd.

Dat is ook vooral korte termijn denken. Als je berekeningen maakt en je gaat drie dagen werken en je krijgt dan wel net die zorg- en huurtoeslag dan kan het dus echt voordeliger zijn om niet je aantal uren uit te breiden naar 32 of 36 uur.

En het zit in de sociale normen.

Toen ik zwanger was, vroegen sommige mensen: ‘Zie ik je straks nog?’ Zelfs sommige samenwerkingspartners. Waarop ik antwoordde dat ik niet hoopte te overlijden tijdens de bevalling. Ik dacht echt: ‘Wat is dat nou voor klote vraag om te stellen?’ Mijn vriend kreeg die vraag echt nooit hoor. Dus de sociale norm is echt wel hardnekkig.”

Hoe kan dat dan? In de volcontinue diensten in de haven lukt het wel om mensen voldoende uren achter elkaar te laten werken?

“Dat komt omdat het voor werkgevers makkelijker is om 6 mensen met kleine contracten te hebben dan 4 met grote omdat je dan minder flexibel bent in te plannen.

Dit is ook een speerpunt geworden in de cao. Dan merk ik dat het fijn is om invloed te hebben. Vroeger was het zo dat als je structureel meer werkte dan de omvang van je arbeidscontract, dan kon je na een jaar vragen om een uitbreiding van je contracturen. Heel veel mensen wisten het niet en deden het niet. Dat hebben we nu omgedraaid. Als je een jaar meer werkt, bijv. 10 %, dan je contractsomvang dan krijg je standaard een contract voor meer uren aangeboden. Dus met dat soort initiatieven proberen we om meer uren werken makkelijker en laagdrempeliger te maken.

Ik durf daar ook wel normerend in te zijn. Want je hoort natuurlijk ook heel vaak dat dit het recht van vrouwen is. En dat het goed is zoals het is.

Wij durven te zeggen dat vrouwen makkelijker de keus moeten kunnen maken om meer te werken. Punt. Er zijn tekorten. Er is risico op een armoedeval als je in een scheiding komt. En het is gewoon onbenut potentieel! Dus wij mogen daar best normerend in zijn door te zeggen dat het voor veel vrouwen goed is. Niet dat iedereen meer moet werken. Maar wel dat de keuze om meer te kunnen werken makkelijker wordt.”

Ben je in die zin dan zelf ook een rolmodel? Jij laat zelf in de praktijk zien dat je werkt en nog jonge kinderen hebt.

“Voor mij is dat gewoon een gegeven. Nog voordat ik zwanger was, hebben mijn vriend en ik daar hele heldere afspraken over gemaakt. Wij gaan niet het patroon van onze ouders herhalen. We gaan het samen doen. We gaan dit gelijkwaardig regelen op basis van hoe wij het graag willen. Niet op basis van inkomen maar op basis van ambitie. Daar gaan we elkaar ook op aanspreken als het uit de pas gaat lopen. Dat maakte dat ik super zeker was van die keus. En zo spraken wij af om allebei 4 dagen te gaan werken.

Ik begon pas te twijfelen toen mijn omgeving daarop reageerde. En daar zat ik vooral heel erg mee in mijn maag toen ik mijn dochter voor het eerst naar de crèche ging brengen en zij begon te janken. Dus zij janken, ik janken. Toen dacht ik: ‘Zie je wel, misschien klopt het toch niet wat ik heb bedacht.’ 

Op enig moment was ik toen met mijn vader uit eten. Ik deelde mijn zorgen en daarop stelde hij me zo’n goede vraag. Hij zei: “Anneke stop even. Wat maakt jou nou een goede moeder? En wat maakt jullie samen goede ouders? Dat zit ‘m toch niet in die 3 of 4 dagen? Hou nou toch op. Doe gewoon wat je hebt afgesproken en laat je niet zo van de wijs brengen door dit soort geneuzel.”

En tot op de dag van vandaag bedenk ik: de vraag wat goed ouderschap is, is relevanter dan de vraag hoeveel je werkt. Of ben je er wel genoeg?

Ik gun anderen om er ook zo, wat fundamenteler, naar te kijken. Dat geeft je ook opeens veel meer vrijheid. Mij in ieder geval!”

Veel vrouwen willen wel een bestuurs- of andere verantwoordelijke functie maar vinden het niet altijd het juiste moment om die functie te aanvaarden. Heb je in het algemeen nog iets aan hen mee te geven als het gaat om het aanvaarden van een bestuursfunctie?

“Je leert dingen pas als je ze doet. Dus ik zou zeggen: begin en neem tegelijkertijd je eigen leerbehoeften serieus. Dat kan naast elkaar bestaan. Ik heb ook een coach. Ik heb een assessment gedaan voordat ik aan deze functie begon en daar kwamen leerpunten uit. Ga daar dan ook mee aan de slag. Het kan allebei. Je mag daar brutaler in zijn en eerlijk in wat je ook te leren hebt.

En als je dat naast elkaar zet dan is er ook minder snel een reden om er niet aan te beginnen.

En stel dat het mis gaat. Het gaat ook mis als je er niet aan begint. En dan heb je er spijt van.”

Heb je zelf nog nevenfuncties naast het werk dat je nu doet?

Anneke is bestuurslid bij de Start Foundation. “Start Foundation is ooit begonnen vanuit Start Uitzendbureau. Dat is verkocht en met het vermogen dat er was is een foundation opgericht. Die ondersteunt allerlei projecten voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Ik vind dat echt een feest. De foundation kan zo brutaal zijn als ze maar wil. Ze hoeft geen last of ruggenspraak te houden. De foundation heeft bijvoorbeeld voor prostituees in Amsterdam, om ze een beetje aan hun pandjesbazen te laten ontsnappen, pandjes opgekocht in Amsterdam. Die vrouwen kregen daardoor zelf meer zeggenschap over hun werken en het uitbaten van hun plekken.”

Heb je nog verdere ambities?

“Ik ben niet bezig met mezelf over 10 jaar. Laat ik eerst maar eens waar maken waar ik aan begonnen ben. Daar zit ik nog middenin.

Ik heb wel nagedacht wat ik mensen kan adviseren die graag verder willen komen. Een van de dingen die mij echt wel geholpen heeft in mijn loopbaan is dat ik mijzelf de vraag heb gesteld wat heeft de organisatie als geheel nodig en welke bijdrage kan ik daaraan leveren?

Ik heb me ook nooit verantwoordelijk gevoeld voor een stukje maar voor het geheel van de organisatie. Dat klinkt misschien een beetje groots maar dat is wel hoe ik eigenlijk vanaf mijn eerste baan al over mijn werk dacht. Wat heeft deze organisatie nodig en wat vraagt dat van mij en mijn opstelling? Mijn ervaring is dat als je die verantwoordelijkheid uitstraalt en die nieuwsgierigheid ook hebt om dat te onderzoeken, dan krijg je vaak ook die plaats gegund.”

We weten dat je niet echt een rolmodel hebt.

“Er zijn natuurlijk mensen van wie ik dingen heb geleerd. Ik kom uit een gezin met een gezond arbeidsethos.”

En wat is dat voor jou? Een gezond arbeidsethos?

“Dat heeft vooral met die verantwoordelijkheid te maken. Mijn moeder is 64 en werkt nog in de zorg. Ik heb haar wel eens gevraagd wat ze mij zou adviseren. Want heel veel mensen in haar omgeving willen met vervroegd pensioen of die raken arbeidsongeschikt. Daar gaf ze niet echt een vakbondsantwoord op. Ze zei: “Je moet van werk prioriteit maken. Je moet niet alle gaten dichtlopen voor de kleinkinderen en voor iedereen willen zorgen. Als je je werk prioriteit maakt dan zorg je ook dat je gezond bent om je werk te doen.”

Werk heeft een fundamentele plek in mijn leven. Het is voor mij niet iets dat je er even bij doet. Het heeft er mee te maken dat je een missie hebt. En via werk kan ik mijn visie verwezenlijken. Dat heb ik van huis uit heel erg mee gekregen. Er is ook nooit door mijn ouders tegen mij gezegd ‘doe nou maar een beetje normaal’ of ‘waar haal je het vandaan met al die ambities’.

Omdat ik via de MAVO mijn schoolcarrière begon, lessen miste en bijna van school was gestuurd, was het voor mij misschien helemaal niet logisch om al die ambities te hebben. Ik had ze toch en ik dacht het komt wel. Dus dat vertrouwen heb ik wel heel erg van mijn ouders meegekregen. Dat je er mag zijn en dat je dingen mag uitproberen. Het is niet erg als het niet lukt. Dat heeft wel geholpen.”

Wat geef je je kinderen mee?

“Ik train op zaterdagochtend het voetbalteam van mijn jongste dochter. Dan gaat het heel snel over winnen en dat soort zaken. Onze oudste dochter leert echt supermakkelijk. Die zoekt daarop vaak erkenning van haar intelligentie. Ik geef hen mee dat ze goed zijn zoals ze zijn. En dat als je van betekenis wilt zijn, dat je dat vooral doet in relatie met iemand anders. Dat het dus niet belangrijk is om de wedstrijd te winnen. Maar dat het belangrijker is hoe je bent omgegaan met je teamgenoten en de tegenspelers. Dat dàt uiteindelijk belangrijker is dan de wedstrijd winnen. En dat het heel fijn is als je heel goed bent in wiskunde. Maar dat de vraag die je jezelf kan stellen is of je daar je buurman die er minder goed in is, bij kan helpen. Als daar iets van blijft hangen bij ze, dan ben ik heel blij.

Het is veel makkelijker om je te profileren op het conflict. Ik vind dat je in winnen, winnen moet denken. En niet in winnen – verliezen. Dat is niet altijd logisch. Het is ook moeilijk om dat consequent door te voeren hoor.

Pas kregen we de kans om een belangrijke cao af te sluiten zonder het FNV. Dat zou onze positie in de beeldvorming kunnen versterken. Want we kunnen dan zeggen dat je bij het CNV moet zijn om de afspraken te maken. Wij hebben er toen bij de werkgever op aangedrongen om de FNV ook weer uitnodigen voor de onderhandelingen. De werkgever voelde daar aanvankelijk weinig voor. Als de FNV zichzelf zou melden, dan zou de werkgever echter geen nee zeggen. Dan bel ik dus echt wel naar mijn FNV-collega om te zeggen dat zij zich moeten melden.

Het is natuurlijk veel makkelijker scoren door de ander buiten te laten staan. Maar ik vind dat je jezelf daar ook op moet corrigeren. Hoe meer verantwoordelijkheid je hebt, hoe meer je jezelf moet blijven corrigeren. En om mensen om je heen te hebben die dat ook doen. Dus als je toch die korte afslag wilt nemen om even te scoren dat die mensen je bij de les houden.”

Zie je dat ook om je heen? Jij zit toch bij alle ‘eindbazen’ aan tafel. Zie je ook dat ze zelfreinigend vermogen om zichzelf heen organiseren?

“Soms wel. Soms vind ik de vanzelfsprekendheid waarmee mensen bepaalde dingen zeggen, omdat ze een bepaalde positie hebben verworven, groot. Dan is de ruimte voor twijfel en om tegenspraak organiseren veel te klein is geworden. Dat zie ik wel.

Voorbeeld in onze sector. Deze zomer was er ontzettend veel gedoe over het verschil tussen HBO en MBO-verpleegkundigen. De beroepsvereniging V&VN heeft namens de groep steeds geduwd op dat onderscheid zonder breed en goed te consulteren wat er aan de hand was. Daar hebben vervolgens koppen gerold. Het hele bestuur is afgetreden. En dat kwam omdat ze niet genoeg in de gaten hielden wat dat nieuws nu eigenlijk zou doen met die MBO-opgeleide achterban. Dat hebben ze echt overschat. En daar zijn ze keihard voor gestraft. Ik vind te hard. Want je moet fouten kunnen maken.

Ik loop ook geregeld mee in de wijkverpleging of de ouderenzorg. Omdat dat beter is dan een rapport lezen of een gesprek houden met de minister. Als je niet oppast is dat wel het eerste dat sneuvelt in je agenda. En dat is echt zonde.”

Dus wel met je ‘poten in de modder blijven staan’?

“Ja, ik geloof daar echt heel erg in. En ik zie ook dat de zorgorganisaties die nu minder last hebben van de tekorten en waar men het meest tevreden is over het bestuur, dat zijn ook de organisaties waar zo’n bestuurder dat ook gewoon doet.”

[1] Kijk voor meer informatie op https://www.undp.org/content/undp/en/home/sustainable-development-goals.html

Delen via:

Tessa Augustijn

© 2024 Stichting Cirkeltoezicht